Met een zeilboot kan je verschillende koersen varen. Deze koersen worden samengevat in de windroos.


Koersen

Als de wind op een andere manier op je boot invalt, zal je zeil ook anders moeten staan om steeds een goede hoek te hebben met de wind. Je gaat het meer moeten aanhalen als de wind scherper invalt en meer moeten vieren wanneer de wind ruimer komt. De richtingen die je boot uitvaart ten opzichte van de wind krijgen namen, ook wel koersen genoemd. Per koers hoort er dan ook een zeilstand bij. Laat ons eens een rondje zeilen zoals op de tekening hieronder. Dan komen we de wind langs alle kanten tegen.

Wanneer we meer en meer van de wind wegvaren, gaan we ruimer of lager varen. Hiervoor moet je trekken aan je roer een je zeil vieren. Deze beweging heet afvallen. Wanneer we nu meer en meer naar de wind toevaren, gaan we scherper of hoger varen. Om dit te doen zal je moeten duwen op je roer en je zeil aanhalen. Deze beweging heet oploeven.
Merk op dat dit als het ware een boksbeweging is:

  • Afvallen = trekken en vieren
  • Oploeven = duwen en aanhalen

 

Als je natuurlijk blijft afvallen of blijft oploeven, ga je op een moment door de wind en komt de wind langs de andere kant van je boot ingevallen. Dan verandert ook het zeil van kant. Wanneer we de wind langs achter krijgen en we van een ruime koers naar een ruime koers gaan, is dit gijpen. Wanneer we de wind langs voor krijgen en we van een scherpe naar een scherpe koers gaan, is dit overstag gaan.

Wanneer je trouwens met een zeilboot recht naar een punt kan sturen en er geraken, vaar je een bezeilde koers. Wanneer het punt echter te veel in de wind ligt, ga je moeten opkruisen. Dan is de richting naar je eindpunt een niet-bezeilde koers.

 

De windroos

Die verschillende bootjes die je getekend ziet in het rondje zeilen, zijn allemaal verschillende koersen met een aparte naam. De koersen worden verzameld in een windroos om ze allemaal samen weer te geven. Die windroos zie je hieronder

Je ziet dat er van elke koers 2 kanten bestaan, een met het zeil over bakboord en een met het zeil over stuurboord. Enkel voor in de wind klopt dit niet, de wind kan maar langs één kant van voor komen.

We kunnen volgende koersen zien, die steeds gekenmerkt worden door de richting van de wind op de boot en de stand van het zeil:

  • In de wind: De wind komt pal van voor. Het zeil kilt in het midden en kan geen wind vangen.
  • Aan de wind: De wind komt schuin van voor. Het zeil staat op zijn strakst aangehaald, tot in de hoek van de spiegel.
  • Halve wind: De wind komt dwars op de boot. Het zeil staat iets meer gevierd.
  • Ruime wind: De wind komt van schuin achteraan. Het zeil staat bijna volledig gevierd
  • Voor de wind: De wind komt volledig achteraan. Het zeil moet volledig gevierd zijn en kan op deze koers zowel langs bakboord als langs stuurboord staan.

We spreken trouwens ook over een hoge koers, zo hoog mogelijk varen, hoogte winnen of naar boven varen. Dit komt omdat je tijdens de theorielessen meestal de wind van bovenaan het bord laat komen en dat de boten dus steeds omhoog lijken te gaan. Andersom, ruim of voor de wind varen is dan inderdaad naar beneden gaan.

Conclusie

Denk je dat je het allemaal gesnapt hebt? Probeer dan zeker de quiz!